Als men een samenleving op haar beloop laat, zijn er winnaars en verliezers. De kortste weg naar de macht is het mobiliseren van een groep die zich van anderen onderscheidt door ras, religie of een ander vermeend kenmerk van superioriteit. Mensen die deel uitmaken van zo’n groep zijn vaak de laatsten die erachter komen waarheen ze zijn meegesleurd. Geweld lijkt gewoon, de slachtoffers ondergaan rechteloosheid omdat van het recht een controletechniek is gemaakt.
Lodewijk Ernst Visser, de in 1941 ontslagen president van de Hoge Raad, doorzag scherper dan anderen dat de Nederlandse constitutionele beginselen geslachtofferd werden door de Joodse Nederlanders te isoleren, nog vóór de massale deportaties begonnen. Ook de gelovige mysticus Titus Brandsma was meer op zijn hoede dan de zelfbenoemde realisten die – binnen een jaar na de militaire overgave van mei 1940 – mentaal voor Hitlers imperium capituleerden. Brandsma liet zich niet intimideren en hield de hoop op medemenselijkheid levend. Dat deed ook Anton de Kom, die uit Suriname was verbannen omdat hij niet accepteerde dat de Nederlandse kolonisten zichzelf als superieur beschouwden. Tegen de nationaalsocialistische bezetters zette hij de strijd voor ieders gelijke rechten voort.
In Tegen de stroom heeft Ernst Hirsch Ballin de veelzeggende verhalen van Lodewijk Ernst Visser, Titus Brandsma en Anton de Kom samengebracht. De verheerlijking van (ogenschijnlijk) homogene samenlevingen van vroeger, leren hun verhalen, is net zo goed verderfelijk als een toekomstbeeld met één superieure ideologie of cultuur. Tegen de stroom van zulke bewegingen in maakt het recht ruimte voor gewone en ongewone mensen.