‘Dat ik altijd een waarnemer ben geweest, ongeacht mijn begeerte,’ bedenkt de verteller in Manon Uphoffs De spelers (2009). Misschien is dat het gevolg van de combinatie angst en nieuwsgierigheid, die bij Uphoff niet zelden gepaard gaan met ervaring, of tenminste superieure empathie. Wie schrijft er zo beeldend, zo fysiek, in een continu spel met de paradoxen van schoonheid en gruwel? Wie doorziet de mechanismen van families zozeer, en drijft die door tot in het schier onvoorstelbare? Wie, ten slotte, laat meisjes en vrouwen in gelijke mate kwetsbaar en krachtig door levens van seks en geweld lopen, rennen, vallen, vliegen? Dat was al zo in het openingsverhaal van Uphoffs debuut Begeerte (1995), dat is des te meer in haar magnum opus Vallen is als vliegen (2019).
Dit nummer van De Revisor is gewijd aan het oeuvre van Manon Uphoff (1962), een van de interessantste schrijvers van de Nederlandse literatuur. Drie essays – van de academica, de vertaler, en van de oud-collega – onderzoeken Uphoffs oeuvre, vier gedichten en drie verhalen lieten zich inspireren door haar thema’s en toon. Van Manon Uphoff zelf lezen we notities uit de lente van 2020, die getuigen van een lezen en schrijven dat nog lang niet tot stilstand is gekomen.
Met teksten van Sam Garrett, Ezra Hakze, Sanneke van Hassel, Toef Jaeger, Jorina van der Laan, Ruth Lasters, Maaike Meijer, Iduna Paalman, Maxine Palit de Jongh, Nina Polak, Daan Stoffelsen en Manon Uphoff.