Kimberley

Hellema

Hellema’s nieuwe roman is het verhaal van een overlevende die het overleven niet aankon. Het verhaal van een man die er niet toe kon besluiten na 1945 een nog levende jood te zijn. Bepaald geen verrassende thematiek voor iemand die Hellema’s literaire werk kent. Maar welk een verrassende uitwerking!

Samuel Zomerplaag was, zal het iemand verbazen, méér dan een jood. Als wij de laatste aantekeningen die van hem zijn bewaard gebleven: een vertwijfelde dialoog met zichzelf, met de dood, hebben gelezen, dan hebben wij deze Manu (zoals hij door zijn vrienden werd genoemd) leren kennen als een volbloedige, intelligente ‘Lebemann’, een hard zakenman die soms zijn goede hart op de loop laat gaan met zijn zakelijke instinct, een liefhebbende zoon en echtgenoot, een exponent ook van de generatie van na 1918, dat wil zeggen bezield door een levensgevoel dat na 1945 niet meer tot gelding kon komen. Een man van eer. Een diep teleurgesteld mens, die als hij zich realiseert hoe bitter weinig de hem omringende mensen zich aan zijn hoge normen gelegen laten liggen, de onvermijdelijke consequenties trekt.

Hellema weet via een kunstig geweven geheel van vertelling, brieven, dagboek, niet alleen een – met duidelijke vertedering geschilderde – teloorgegane wereld op te roepen: die van Amsterdam de diamantstad, (de stad ook van Mengelberg en Louis Davids, van Willem Rooyaards en de Bouwmeesters) van de blauwe tram naar Haarlem en van het Paleis voor Volksvlijt, hij weet ook het beeld te schilderen van een door omstandigheden en karakter tot grote intensiteit opgevoerde eenzaamheid.