De verhalen in Jacht in de diepte bestaan uit dromen waarin een subjectieve werkelijkheid wordt weerspiegeld. Ze ontstonden spontaan en ze hebben zeker ook voor buitenstaanders een herkenbare betekenis, al zijn dit Van der Veens dromen. S. Vestdijk, die voor de eerste uitgave van deze verhalen een inleiding schreef, dacht bij ‘Klerkje in droomland’ (1938) aan Kafka, die Van der Veen toen nog niet had gelezen.
Een vergelijking lijkt onnodig. Het is heel goed mogelijk deze verhalen te lezen zonder naar de zin te zoeken. Van der Veen is een van de weinige Nederlandse schrijvers, die niet met poëzie is begonnen, maar het is duidelijk dat er een nauwe relatie bestaat tussen de fantastische, antirealistische verhalen van Jacht in de diepte en poëzie. Van der Veen, die zijn droomverhalen schreef tussen 1935 en 1946, debuteerde eigenlijk dus ook, op zijn eigen manier, als dichter.