“Richard Wagner is het grootste genie en de grootste mens van onze tijd’. aldus Friedrich Nietzsche in een brief uit het jaar 1869, toen hij nog geheel en al in de ban was van de muzikale maestro:hij was er oprecht van overtuigd dat alleen Wagner het versufte Duitsland nieuw leven in zou kunnen blazen door voor een culturele omwenteling te zorgen. Wagner op zijn beurt koesterde Nietzsche lange tijd, meer uit berekening dan uit genegenheid overigens, als het filosofische en literaire godsgeschenk dat zijn denkbeelden een schijn van wetenschappelijke legitimatie kon verschaffen.
Na de officiële opening van het pompeuze Festspielhaus in Bayreuth raakte Nietzsche diep ontgoocheld door de innerlijke leegte en zelfgenoegzame facades van de wagneriaanse spektakels. Vanaf dat moment begon hij Richard Wagner te vuur en te zwaard te bestrijden. Er is zelfs beweerd dat alles wat hij sindsdien geschreven heeft in feite als één langgerekte polemiek contra Wagner beschouwd zou moeten worden. Wagner heeft Nietzsche dodelijk beledigd en ten diepste teleurgesteld: in plaats van de man van de toekomst werd hij voor Nietzsche het symbool van de meest duistere en reactionaire krachten in de Duitse geest.
Voor deze heruitgave koos Hans Driessen alle geschriften van Nietzsche over Wagner, aangevuld met materiaal van wagneriaanse zijde, met name uit de dagboeken van diens vrouw Cosima. Het geheel onthult veel over Wagner, en nog veel meer over Nietzsche zelf. In zijn uiterst verhelderend nawoord geeft Driessen een scherp portret van de merkwaardige verhouding tussen Nietzsche en Wagner, die voor Nietzsches leven van doorslaggevende betekenis is geweest.
Is Wagner überhaupt een mens? Is hij niet eerder een ziekte? Hij maakt alles wat hij aanraakt ziek. Wagner heeft het effect van overmatig alcoholgebruik. Hij stompt af, hij ontregelt het maagslijm. – Friedrich Nietzsche