Weergaloos zelfportret van de filosoof die verwachtte pas ‘postuum geboren’ te worden. Ecce homo, in 1888 vlak voor zijn geestelijke instorting voltooid, werd pas acht jaar na zijn dood (1908) voor het eerst uitgegeven, en ook nog ernstig onttakeld door Nietzsches op eigenroem bedachte zus. Nog steeds brengt de vraag hoe serieus deze met superieure ironie geschreven autobiografie moet worden genomen de grote geesten in beroering. Bijwijlen tot schaterlachen verleidend, bijwijlen tot gniffelen, vaak ook ongebreideld zelfingenomen en ronduit dreigend van toon, sleept Nietzsche de lezer mee door de dalen en pieken van zijn noodlotsgedreven, onvervangbare en schitterende bestaan in Turijn, Bazel, Bayreuth en Rome.
‘Waarom ik zulke goede boeken schrijf’, ‘Waarom ik zo slim ben’ en nog veel meer hoofdstukken dagen de lezer uit de vraag te beantwoorden of Nietzsche de hoogste graad van sarcasme had bereikt of op het randje van de waanzin balanceerde toen hij voldaan terugblikkend zijn leven en werk onder de loep nam. Ecce homo is een van de merkwaardigste autobiografieen aller tijden.