Leopold Flam (1912-1995) woont voor een groot deel van zijn jeugd in een kelder in Antwerpen. Zijn Joodse ouders, die uit Lublin naar België emigreerden, kunnen lezen noch schrijven, en proberen aan de kost te komen met leuren en bedelen. Op zijn dertiende begint Flam met het bijhouden van een even openhartig als meedogenloos dagboek. Socrates indachtig heeft hij het vaste voornemen zichzelf te leren kennen.
Het mag een klein mirakel heten dat Leopold Flam in zijn opzet is geslaagd. Hij overleefde de Holocaust en hij, de bedelaarszoon, werd hoogleraar filosofie. Hij publiceerde artikelen en boeken, maar zijn dagboeken – voor zover bewaard – behoren tot zijn sterkste werk. Ze vormen een aangrijpend epos dat ons de mens Flam laat zien, eerder dan de filosoof. Tegelijkertijd bieden ze een verhelderend tijdsdocument, met onder meer concrete informatie over zijn hulp aan Joden tijdens de Duitse bezetting en notities gemaakt terwijl hij gevangenzat in Buchenwald. Ondanks de vooroordelen en vervolging waarmee hij had af te rekenen, bleef hij geloven in zijn weg uit de duisternis naar het licht.
‘Soms verbeeld ik mij dat iemand deze regels zal lezen en met mij zal meevoelen en van mij zal houden.’ – Leopold Flam, 21 november 1953
‘Sprankelend en onbeschaamd eerlijk. De dagboeken en brieven bieden een unieke kijk op de Jodenvervolging en het verzet in België.’ – Bruno De Wever, historicus