Karel Soudijn in NRC Handelsblad: ‘In veel van zijn gedichten geeft hij een opsomming van observaties, redeneringen of overwegingen.
Zo’n opsomming is bij Tellegen fascinerend, juist omdat de contrasten die hij in zijn lijstjes oproept bedreigend zijn. Veel opsommingen lijken bij hem uit te lopen op iets rampzaligs. Merkwaardigerwijze blijft de explosie toch steeds achterwege. De ramp voltrekt zich niet, of althans nooit geheel. Even is er uitzicht op een diep ravijn. Soms tuimelt de dichter erin, maar hij kan zich in zijn val altijd weer vasthouden aan een struik of boomtak. Licht gehavend klautert hij naar boven, waar hij zijn gezicht snel weer in de plooi weet te krijgen.
De climax die de lezer aan het slot van een gedicht verwacht, is vaak een anticlimax. Door zo’n anticlimax krijg ik bij het lezen van gedichten van Toon Tellegen het gevoel, dat die poëzie nog niet af is. Maar ook hier zit weer zo’n contrast: het onaffe leidt er bij deze gedichten toe, dat de lezer moeilijk los komt van regels die eerder geschreven werden. Teruglezend ga je op zoek naar wat een opsomming nu zo fascinerend maakte. Als de gedichten werkelijk in een explosie zouden eindigen, dan zou het effect meer dat van vuurwerk zijn: lichtflitsen die, hoe fraai ook van kleur, snel uitdoven en uit het geheugen verdwijnen. Tellegen steekt echter een vuur aan, dat lang door blijft smeulen.’